Wisselteelt

Gewassen die jaar in jaar uit op dezelfde plek staan, putten de grond uit en worden vatbaar voor ziektes. Iedere plant verbruikt een eigen, specifiek mengsel aan voedingsstoffen (mineralen) uit de bodem. Na verloop van tijd is de grond voor dit gewas uitgeput. Planten zullen verzwakken en plagen en ziektes steken de kop op.

In de natuur is uitputting van de grond geen probleem. De natuur heeft hier een oplossing voor, die successie wordt genoemd. Successie is eenvoudigweg de natuurlijke opvolging van verschillende gewassen. Als een stuk grond braak komt te liggen, wordt deze plek als eerst ingenomen door pionierplanten. Dit zijn planten die bestand zijn tegen de barre omstandigheden die een kaal stuk grond met zich meebrengt. Denk aan droogte, weinig vermogen vocht vast te houden en het wegspoelen van mineralen. Voor deze soorten hebben we in de moestuin een andere naam, namelijk onkruid.
Het probleem van uitputting wordt onbewust in de hand gewerkt door onze voorkeur voor de zogenoemde‘monocultuur’. De mens houdt van netheid en scheidt verschillende gewassen in vakken met veel van hetzelfde. Waar veel dezelfde planten jaren achtereen bij elkaar staan, komen de bij deze planten behorende plagen vanzelf. Door gewassen jaarlijks van plek te laten wisselen, wordt uitputting van de grond en aantasting door ziektes en plagen voorkomen. Want als de gewassen verdwijnen, zijn de schadelijke organismen ook zo verdwenen.
In het geval van aardappelteelt is vruchtwissel zelfs wettelijk voorgeschreven. De aardappel is een van de meest geteelde gewassen in Europa en wordt daarom van overheidswege maximaal beschermd tegen aantasting.

Wisselteelt houdt dus in dat de gewassen elk jaar weer op een ander, vers stukje grond komen te staan. Bij wisselteelt gaat het altijd om eenjarige gewassen; vaste planten als citroenmelisse en rabarber staan op een vaste plek en doen niet mee aan de wisselteelt. Aardappels, peulvruchten en bladgroenten wisselen van plek. Peulvruchten binden stikstof uit de lucht in de vorm van wortelknolletjes. De later op die plek geteelde, stikstof-minnende koolsoorten of aardappelen profiteren daarvan.
Een eenvoudig wisselteeltschema ziet er als volgt uit: in het eerste vak aardappelen, in het tweede vak koolsoorten, in vak drie wortelgewassen, in vak vier bladgroente, in vak vijf peulvruchten en vak zes is leeg. In het lege vak komt de grond tot rust.

Wisselteelt echt nodig?
Is dat echt nodig, die wisselteelt? Wil je zo goed mogelijk gebruik maken van de moestuin en een grote en gezonde opbrengst behalen, dan is wisselteelt noodzakelijk. In de eerste plaats om ziektes en plagen te voorkomen. Op de tweede plaats voorkomt wisselteelt verarming van de grond. Want net zoals elke plantengroep gevoelig is voor bepaalde ziektes, heeft elke plantengroep een eigen recept aan voedingsstoffen. Als zo’n groep lang op dezelfde plek in de moestuin wordt geteeld, ontstaat op den duur een tekort aan die specifieke voedingsstoffen. Veel planten, zoals kool, courgette en sla, halen stikstof uit de bodem; door na de teelt hiervan op die plek peulgewassen (erwten, bonen) te zaaien, die juist stikstof in de bodem brengen, wordt uitputting voorkomen. Tenslotte is de afwisseling van diep (schorseneren, wortels, prei) en ondiep wortelende gewassen (aardbei, radijs, sla) goed voor de structuur van de bodem. De diepe wortels maken de grond los.

Vaste planten als anjers en anemonen doen niet mee aan wisselteelt. Omdat de knollen van dahlia’s elk najaar uit de grond moeten worden gehaald om te voorkomen dat ze bevriezen, draaien die wel mee in het wisselteeltschema. Ook al omdat dahlia’s gevoelig zijn voor het destructoraaltje; daarom is het sowieso goed ze regelmatig van plek te laten wisselen. Zowel gladiolen als aardappelen zijn gevoelig voor ditzelfde aaltje. Zet deze dus niet bij elkaar of na elkaar op dezelfde plek. Knip de stengels van de dahlia’s eind oktober ongeveer 10 centimeter boven de grond af en bewaar de dahliaknollen vorstvrij op een koele plek in de schuur of kelder.