Droogte

De hittegolf heeft diepe sporen in de tuin achtergelaten. De harde hete oostenwind hield dagenlang aan; dag in dag uit brandde de zon aan één stuk door: bos, berm, akker en tuin droogden uit en struiken verbrandden.
Grofweg verdampt er dagelijks het equivalent van 8 mm regen per m2. Water dat aan de oppervlakte en de diepergelegen lagen van de aarde wordt onttrokken. Het gras wordt geel, de vaste planten hangen er slap bij en hier en daar is het groen verbrand. Water geven is noodzakelijk – als het beschikbaar is. In sommige streken is een droogteregime ingesteld en mogen tuinen niet meer beregend worden.
Als water voorhanden is – leidingwater, uit de grond (puls), sloot of gespaard regenwater in een ton – geef dan pas water tegen de avond, als het een ietsje koeler wordt. Sproei langdurig rondom de vaste planten, heesters en bomen. Waak ervoor dat de aarde niet dichtslaat door het water geven: de korrelstructuur gaat dan verloren, waardoor het vocht in de bovenste laag niet goed kan worden vastgehouden.
Vooral jonge beplanting, die zo vanuit de potjes in de tuin is gezet, krijgt het bij langdurige droogte zwaar te verduren. De beworteling heeft de sprong tussen de containerkluit en de omgeving nog niet gemaakt en dan is de voorraad vocht snel uitgeput.
Sproei niet overdag bij een felle zon: te veel van het kostbare water verdampt vrijwel onmiddellijk. ’s Morgens voor dag en dauw is de beste tijd om te sproeien. De beplanting heeft dan voldoende tijd om het beschikbare vocht op te nemen en de bodem is tijdens de nacht dermate afgekoeld dat het grootste deel van het water ook in de grond terechtkomt. Deze ideale situatie gaat menig tuinier om het bar vroege uur te ver. ’s Avonds sproeien kan ook, de enige bezwaren zijn echter de grotere vatbaarheid van planten voor schimmels en het verschijnen van grote aantallen slakken op de vochtige aarde.
Sproei niet elke dag een klein beetje, maar wekelijks een grote hoeveelheid. Dagelijks gegeven kleine hoeveelheden water dringen de wortels naar de oppervlakte, terwijl één grote diep doordringende plens de wortels in de dieper gelegen lagen houdt waar ze horen.


Elke tuin heeft z’n eigen brekebeentje: meestal een plantje van ver weg of een bijzonder stekje dat voor de eigenaar een speciale betekenis heeft. Het zijn juist deze tere tuinbewoners die tijdens een moment van onachtzaamheid het loodje leggen. Graaf naast zo’n plant een poreuze aarden pot in, vul deze dagelijks met water en de aarde rond het troetelplantje zal ook tijdens de grootste droogte vochtig blijven.

herkennen droogtesachade
Droogteschade hortensia, foto: PlantEnPlagen

Boeketten van gedroogde bloemen

Met de uitgeknipte bloemen en stengels zijn mooie droogboeketten te maken. Lang niet alles is geschikt, maar met wat fantasie is veel bruikbaar. De uitgebloeide pluimen van het duizendblad (Achillea millefolium) laten zich uitstekend drogen en vervolgens heel goed mengen met de zilverglanzende judaspenning (Lunaria biennis) en de felrode kelken van de lampionplant (Physalis franchettii). De leuke aartjes van de weegbree (Plantago) contrasteren heel aardig met de gedroogde gele bloemhoofdjes van het boerenwormkruid (Tanacetum vulgare).

De grote uitgebloeide schermen van de hortensia (Hydrangea macrophylla) lenen zich prima voor prachtige, heel grote boeketten. Vooral de roze bloeiende soort geeft gedroogd een heel mooi resultaat: de afzonderlijke bloempjes, waaruit de schermen zijn opgebouwd, krijgen alle tinten van een diep roze tot een zacht bruin. Een grote hoeveelheid bloemschermen bij elkaar geeft een fraai effect. Uiteraard levert één hortensia in de eigen tuin te weinig schermen; bewijs de buren (als ze uiteraard een hortensia bezitten en van hun bloemschermen verlost willen worden) een dienst: knip ook daar de uitgebloeide bloemen uit de Hydrangea’s en voeg ze bij het eigen boeket.

Bloemscherm van hortensia

Bloemen die speciaal voor droogboeketten gekweekt worden, moeten voor een goed resultaat geplukt worden als ze nog nèt niet open zijn. Immers uitgebloeide bloemen vallen eerder uit. Pluk het te drogen materiaal bij droog weer; dit voorkomt rotting tijdens het droogproces. Wikkel de bloemen in kleine hoeveelheden in papier en hang ze omgekeerd op een niet te warme, donkere plaats te drogen. Na zes weken zijn de bloemen geschikt voor de vaas.

Verticuteren, beter van niet

De dagen lengen, het gras begint weer te groeien en dat geldt ook voor het mos in het gazon. De grasmat oogt futloos na de winter; frisgroene plukjes mos steken de kop op. Afgestorven grassprieten liggen verscholen tussen het gras. Sommige tuiniers zweren dan bij verticuteren. Ze hebben het over de ‘vervilting’ van de grasmat. Tussen het gras hoopt zich een dun laagje dood gras op – de zogenaamde viltlaag.

Wat te doen? Verticuteren? Of bemesten en misschien wat kalk tegen mosvorming strooien?

Verticuteren – het machinaal bewerken van het gazon, waarbij mest en dood gras worden weggesneden – lijkt effectief. Eenmaal bij elkaar geharkt, ligt er een forse hoop mos en dood gras. Het gazon is bevrijd van het mos, hier en daar zijn kale plekken ontstaan en de viltlaag is verwijderd. Met het mos en de viltlaag is ook de humus – afbreekbaar dood organisch materiaal – weggehaald. De hoeveelheid humus is bepalend voor de vruchtbaarheid van de grond. Elk jaar verdwijnt er door actief bodemleven humus uit de bodem. Grond zonder organische stof is woestijngrond, er kan niks groeien. Landbouwers vullen het humusgehalte elk groeiseizoen aan; doen ze dat niet dat verarmt de bodem.

Het bodemleven, dat ondergrondse leger van regenwormen, pissebedden, schimmels en bacteriën, leven van dood organische stof en verwerken deze al etende tot voor planten opneembare voedingsstoffen (nutriënten). Verticuteren ontneemt het bodemleven haar voedingsbron en het bodemleven verschraalt daardoor. Bij gebrek aan wormen verhardt de grond en het waterdoorlatend vermogen neemt af. Bij hevige regenval ontstaan dan plassen op het gazon. Na verticuteren is bijmesten met een organische meststof (korrels van koeien- en paardenmest) noodzakelijk. Ook het opnieuw inzaaien van de ontstane kale plekken is nodig, want anders wordt de lege ruimte ingenomen door pioniersplanten als raaigras, akkerwinde, ereprijs, klaver en kruipende boterbloem.

Bodemleven
Laat het bodemleven z’n werk doen in plaats van verticuteren. Geef de wormen, pissebedden en duizendpoten voedsel in de vorm van organische mest en compost. Het bodemleven veert na de winterstop op, vermenigvuldigt zich pijlsnel en breekt het dode plantenmateriaal, de viltlaag, af. Regenwormen beluchten de grasmat en voorkomen zo dat de grond verdicht, regenwater en lucht dringen daardoor diep in de bodem. Het gras zal dieper wortelen en is dan beter bestand tegen droogte. Is de bodem aan de zurige kant (< 6pH, zoals veengrond bijvoorbeeld) waardoor mosvorming gemakkelijk ontstaat, strooi dan in maart en juni kalkkorrels. Hark eventueel grote plukken mos weg en zaai kale plekken in.

IJzersulfaat
Om mos te doden, wordt soms ijzersulfaat toegepast: een kunstmest dat ook mos doodt. Echter ijzersulfaat is ook dodelijk voor het bodemleven, gebruik het daarom niet. Ook al omdat ijzersulfaat onveilig spul is. Het geeft roestvlekken op stenen en vloeren en per ongeluk inademen is ronduit ongezond. Houd huisdieren (honden en konijnen) weg van met ijzersulfaat behandelde gazons.

Mosvorming wordt voorkomen door niet te kort (< 4 cm) te maaien, voor goede drainage te zorgen en in het voorjaar regelmatig kalkkorrels te strooien. Door het gras enigszins hoog te houden, krijgt mos minder licht en wordt de groei vertraagd. Over het algemeen geldt dat 5 cm de beste maaihoogte is in de zomer, dat voorkomt verbranding en snelle uitdroging tijdens hitte. In de winter moet gras bestand zijn tegen sneeuw en ijs en dan is 6 cm een goede maaihoogte. Zo’n laatste maaibeurt vindt in november plaats, daarna groeit het gras immers nauwelijks meer.

Toegegeven, zo’n natuurlijk gazon zal er wat minder strak uitzien dan een met kunstmest bestrooide, geverticuteerde, supergroene grasmat. Kunstmest is het fastfood onder de meststoffen: het gras spat de grond uit, maar omdat kunstmest geen organische stof bevat, doet het niets voor de bodem; strooien met kunstmest is korte termijnwerk. De grond verarmt en een teveel aan kunstmest spoelt uit op het oppervlaktewater. Een alles verstikkende algengroei is het resultaat.

Merel met regenworm, foto: Look Sharp! – CC BY-SA 3.0

Leven in de brouwerij
Een niet-geverticuteerde grasmat kent wormenhoopjes en een dun laagje humus tussen de sprieten. Hierin leven de wormen, de pissebedden en de duizendpoten. Op zo’n gezonde, levende grasmat komen de merels en lijsters zoeken naar regenwormen. Of een meeuw die op het gazon lijkt te dansen. In werkelijkheid trappelt de meeuw op de grond waardoor trillingen ontstaan zodat wormen en insecten naar de oppervlakte komen (ha, regen!) waarna ze door de meeuw worden opgepikt. Zo danst een meeuw z’n maaltje bij elkaar.

Graaduren

Els (Alnus), herkennen bloeiwijze
Bloeiende elzenkatjes, foto: CC0 Public Domain

Planten hebben warmte nodig om te groeien en te bloeien

Planten en bodem moeten aan een bepaalde hoeveelheid warmte zijn blootgesteld om tot bladvorming en bloei te komen. Die warmtehoeveelheid is per soort verschillend en binnen de soort kan dat ook nog variëren. Voor warmte x tijd – de warmtesom – worden graaduren gehanteerd. Eén graaduur = 1 uur x 1°C.

Graaduren vind je ook terug in de bouw als het bijvoorbeeld over isolatie gaat. In de bosbouw varieert men hier enigszins op door het aantal uren en graden Celsius te tellen vanaf 5°C.

Onder invloed van de klimaatverandering bereiken planten door de stijgende temperatuur eerder de nodige warmtehoeveelheid om tot bladvorming en later tot bloei te komen. Dat is van grote invloed op het ecosysteem waarvan de betreffende plant deel uitmaakt. Bomen schieten eerder dan gebruikelijk in bloei, als de bestuivers onder de insecten er gewoon nog niet zijn. Daardoor zal de boom niet of slecht vrucht dragen.

Bron: Handboek Moestuin

Het gras in de winter

herkennen mos in het gazon
Mos in het gazon, foto: TuinTekst

Slagregens, hagelbuien en felle wind teisteren het gazon. In de nacht en vroege ochtend daalt een kille vrieskou op het gras neer. Mollen laten een wild spoor van aardhopen achter in hun heftige jacht op wormen. Het gras heeft het zwaar te verduren in de winter, doordrenkt als het is van de regen en futloos omdat de groei eruit is.

Voorzichtig met het belopen
Het in de zomer zo sterke grasveld is in de wintermaanden kwetsbaar. Vooral als het ’s nachts aan de grond gevroren heeft en de grassprieten nog mooi wit zijn bevroren, is het zaak niet op het gras te lopen. De anders zo buigzame sprietjes breken als glassplinters onder de zware voetzool en sterven vervolgens bruin af. Pas tegen de lente zal het gras zich dan pas weer herstellen.

Voorkom mos
Het gazon verzuurt in de loop der tijd, onder andere door onze licht aangezuurde regen. Als de groei van het gras tot stilstand komt tijdens de wintermaanden, neemt het mos, dat goed gedijt in een licht zure omgeving, de kans waar om zich te verspreiden.
Hark het mos weg. Strooi begin maart, als het gras voorzichtig weer begint te groeien, kalk op het gras. Dit verhoogt de zuurgraad en maakt het gazon mos-onvriendelijk. Bemesten van het gras kan het beste begin april, als de groei weer helemaal terug is in het gras. Dat is ook het moment om eventuele kale plekken in het gazon in te zaaien.

Mosgroei in het gras, is helaas niet het enige dat een strak gazon in de weg staat. Mollen, meeldauw, paddenstoelen, emelten kunnen het gazon veel schade toebrengen. Meer over ziektes en plagen in het gazon vind je op plantenplagen.nl – gras.

Spreeuwen

herkennen spreeuw
Spreeuw, foto: Maarten Bouwman

De spreeuw (Sturnus vulgaris) is een vogel die zich in het late najaar uitstekend thuisvoelt in de stad. Net als de mens is de spreeuw een groepsdier. Hij heeft ook beslist menselijke trekken: zijn gedrag wordt vaak omschreven als monter en praatgraag. Een gezellige vogel dus.
De spreeuw is een alleseter en omdat gemak de spreeuw dient, zoekt hij het gezelschap van de mens. Want waar mensen zijn, is eten en de spreeuw lust het allemaal. Op het platteland met boomgaarden nog vol van gevallen fruit en akkers met restjes tarwe, is de spreeuw volop aanwezig.
Maar ook in de stad is het voor de spreeuw goed toeven: de mensen daar laten genoeg eten in de open lucht achter om als spreeuw ruimschoots aan z’n trekken te komen. Behalve de stedelijke groenvoorziening produceert de stadsmens ook erg veel – eetbaar – afval. Samen met de meeuw schuimt de spreeuw massaal de vuilstortplaatsen af op zoek naar eetbare zaken en profiteert zo van de menselijke activiteiten. Het gaat de spreeuw dan ook erg voor de wind en hij is waarschijnlijk de meest talrijke vogel ter wereld: geschat wordt dat er wereldwijd ruim honderd miljoen spreeuwen rondvliegen.
Het groepsgevoel van de spreeuw zit ingewikkeld in elkaar. In het broedseizoen in het voorjaar ontbreekt het en hebben de vogels genoeg aan zichzelf. Ze trekken de provincie in en nestelen verspreid over het platteland. Dichtbeboste streken en erg open terrein worden vermeden, ze bouwen hun slordige nesten in bomen en op gebouwen. Tegen de herfst steekt het groepsgevoel de kop op en zoeken ze elkaar op. Ze verzamelen zich op een comfortabele afstand van hun vaste stek in de stad en vertrekken in grote groepen richting mens.
Grote zwermen tekenen zich af tegen de heldere herfstlucht. Op zo’n verzamelstek wordt ook gegeten. Een honderdduizend spreeuwen duikt de weilanden in en eet alles op wat maar enigszins door een spreeuwenmaag verteerd kan worden.
Voldaan gaan ze dan met z’n allen op de stad aan. Naar een omgeving met hoge bomen waar ze onder veel gekwetter een slaapplaats vinden.
Spreeuwenbezoek blijft niet onopgemerkt; ’s nachts wordt het voedsel verteerd en ’s morgens voordat ze groepsgewijs weer het platteland opzoeken, wordt er uitgebreid gepoept.
Met de inval van de eerste winterse kou, meestal in de eerste week van december, trekt het grootste deel van de spreeuwen weg. Op weg naar het zuiden. Ze gaan niet allemaal, sommige overwinteren in de stadse omgeving. Soms krijgen de stedelijke spreeuwen nog bezoek van familieleden uit het hoge Noorden, want als daar door dikke pakken sneeuw het voedsel onbereikbaar is geworden, zakken deze spreeuwen naar het zuiden. Deze tijdelijke gasten zien we dan met hun Nederlandse familieleden rondscharrelen.

Water is water, toch?

Gevolgen vervuild oppervlaktewater
Overdadige algengroei door met kunstmest verontreinigd oppervlaktewater, foto: F. lamiot CC BY-SA 2.5

Water is water, wat de bron (uit de grond of uit de sloot) ook is. Dat zou je zeggen, maar nee dus, want zowel met het grondwater als met het water in de sloot kan van alles mis zijn:
Grondwater uit de kuststreek kan een hoog zoutgehalte hebben. De meeste planten in de moestuin zijn niet zout-tolerant. Het zoutgehalte is zelf te meten. Grondwater moet niet worden gebruikt als het sterk ijzerhoudend is. IJzerhoudende grondwater oxideert met zuurstof uit de lucht tot ijzer(III)oxide (Fe2O3) – roest. Roest is niet in water oplosbaar en wordt niet door planten opgenomen. Roest veroorzaakt bruinige verkleuring van gewassen, bestrating, meubilair en muren van gebouwen. Omdat planten roest niet opnemen, hebben planten er weinig last van. Echter neergeslagen roest op bladgewassen maken de groente er niet lekkerder op. Roest verstopt (druppel)leidingen en zorgt voor roestvorming in pijpleidingen, kranen en sproei-installaties.
IJzerhoudend grondwater kan dus wel voor bevloeiing (gieter) gebruikt worden, maar is niet geschikt om te vernevelen of te sproeien. Door aan vers grondwater te ruiken of het even te proeven is de aanwezigheid van ijzer vast te stellen.
Bovendien is grondwater koud; dat kan op warme dagen letterlijk een koude douche zijn voor planten. Een dagje laten opwarmen voorkomt dat.
Slootwater kent een uitgebreide flora en fauna. Dat komt bij watergeven vanuit de sloot allemaal mee in de moestuin. Een enkel waterdiertje of plantje kan geen kwaad. Maar dikke pakketten algen horen niet in de moestuin: dat gaat stinken.
Daarbij kan slootwater ziektekiemen bevatten: gevaarlijk voor mens en dier. De ziekte van Weil wordt vaak overgedragen door knaagdieren. Via slootwater dat met urine van zieke ratten besmet is, kan de ziekte van Weil via wondjes, huid en ogen op mens en huisdier worden overgedragen.
Zie je veel dode vissen en watervogels in de sloot? Dat kan wijzen op het voorkomen van botulisme. Botuline is niet gevaarlijk voor de mens; schadelijke bacteriën die in dode vissen vogels ontstaan, zijn dat wel.
Overmatige groei van blauwalgen is gevaarlijk voor mens en dier. Blauwalgen of blauwwieren scheiden soms een giftige stof af, die bij het zwemmen in met blauwalgen verontreinigd water vergiftigingsverschijnselen en huiduitslag kunnen veroorzaken. Honden worden ziek van blauwalgwater omdat ze bij het zwemmen altijd wel wat water binnenkrijgen.
Slootwater kan ook teveel fosfaten (kunstmest!) en resten bestrijdingsmiddelen bevatten. Een teveel aan fosfaten is zichtbaar door de overmatige groei van algen en waterplanten. Resten bestrijdingsmiddelen zijn helaas alleen aantoonbaar via laboratoriumonderzoek.

Regenwormen

herkennen regenworm
Regenworm, foto: James Lindsey – CC BY-SA 3.0

Glad, lang en dun is de regenworm en hij woont het liefst in de eerste vijfentwintig centimeter aarde onder ons gazon. Daar wordt de regenworm ontzien door de spittende tuinier en wordt hij door diezelfde tuinier beschermd tegen z’n grootste vijand, de mol. De meest voorkomende soort regenworm in onze tuin is de Lumbricus terrestris. Een volwassen exemplaar meet dertig centimeter en telt ruim honderdvijftig ringen. De kleur van een gezonde worm is rose tot roodbruin. De voorzijde is rond en daar zit de bek; de achterzijde is plat. Op een derde van de lengte vanaf de kop bevindt zich een band die van belang is voor de voortplanting van de worm.
Regenwormen kunnen maximaal tien jaar worden en dat zou je niet verwachten. Een verloren gegaan kop- of staartstuk kan opnieuw aangroeien. De regenworm neemt direct door de huid zuurstof op; longen bezit hij niet. Ogen heeft een worm evenmin maar het wormenlijf is gevoelig voor licht. Licht betekent voor de worm gevaar: de hete zon doet hem uitdrogen en bovendien is hij – als hij zo akelig zichtbaar is – een makkelijke prooi voor de vele vijanden.
Regenwormen planten zich voort door het leggen van eieren. Het duurt vijf maanden voordat een jonge worm uit het ei komt gekropen en dan heeft het wormpje nog anderhalf jaar nodig om volwassen te worden.

Grondwerkers bij uitstek
Elke tuin bezit regenwormen; per honderd vierkante meter tuin wroeten er ongeveer drieduizend in rond. Zij eten zich een weg door de aarde, die vermengd is met resten van halfvergane planten en diertjes. Op deze manier zorgt dit leger wormen ervoor dat er talrijke gangetjes ontstaan die voor een gezonde water- en luchthuishouding in de bovenste wortellaag van de beplanting zorgen. De door de worm geconsumeerde aarde, waarin al het organisch materiaal door de darmwerking van de worm verteerd is, wordt in de vorm van hoopjes aarde aan de oppervlakte afgezet. Andere soorten regenwormen vullen de hoger gelegen gangen met de verwerkte aarde. Dat levert prima grond op, rijk aan plantenvoedsel en mineralen uit de dieper gelegen lagen.
Het wormenleger is in staat om binnen een paar jaren de bovenste vijf centimeter tuingrond volledig te vervangen door ‘worm’-verwerkte aarde. Stenen die aan de oppervlakte lagen, zijn dan ook vijf centimeter onder het oppervlak gezakt.

De tuinier en de regenworm
Veelvuldig spitten tussen de planten en het tuinoppervlak meedogenloos ‘schoon’ houden, leveren niet de ideale leefomstandigheden van de regenworm op. Door het spitten wordt de wormvriendelijke structuur van de grond vernietigd en zoekt deze een minder roerige omgeving op. Naakte aarde van het soort waarop geen gevallen blad ligt en geen onkruidje gedijt, biedt de regenworm geen bescherming tegen de altijd op wormen beluste vogels, egels, spitsmuizen en mollen. Vooral de laatste is een grootverbruiker: per dag kan een volwassen mol wel vijftig regenwormen aan. Mollen leggen zelfs speciale voorraadkamers aan waarin ze wormen bewaren.

De aanwezigheid van een compostbak is een grote stap in de richting van een gezonde wormenbevolking. In zo’n broeibak vol organisch afval vermenigvuldigen de wormen zich snel, zodat ze ook elders in de tuin hun goede werken kunnen uitvoeren.

Bijen & Hommels

Hommel op Zinia, foto: Simon Koopmann – CC BY-SA 2.0 de

Een beetje bij verschijnt al vroeg in het voorjaar. Zodra de eerste bloemen verschijnen, zoemen vroege bijen en hommels af en aan om nectar en stuifmeel te verzamelen. Het zijn vrouwtjesbijen die voedsel vergaren om het naar hun nest te transporteren. Het stuifmeel wordt vastgehouden tussen de haren, waarmee het bijenlichaam bedekt is. Door met de poten over hun vacht te wrijven, wordt het stuifmeel in speciale `stuifmeelkorfjes’ aan de poten opgevangen. Soms zijn deze korfjes goed zichtbaar: als dikke, gele knobbels aan de poten bungelen de korfjes aan des bijen achterpoten. Zo kunnen hommels bijvoorbeeld meer dan de helft van het eigen gewicht aan stuifmeel dragen.

Nectar
Een bij zuigt de nectar – een zoete vloeistof om bijen en andere insecten te lokken – met zijn lange buisvormige tong uit de bloemen. Bijen hebben tongen van verschillende lengte en bijen bezoeken dan ook die bloemen die bij de lengte van hun tong passen. Hommels kunnen met hun lange tongen de nectar opzuigen uit de diepe gewelven van de vroegbloeiende dovenetel en andere buisvormige bloemen; paardenbloemen en madelieven laten deze hommels graag over aan bijen met minder lange tongen.

Stuifmeel
Als hommels en bijen in de bloemen rondkruipen op zoek naar nectar, komen er stuifmeelkorrels tussen hun haren. Deze korrels laten ze weer achter als ze in een andere bloem van dezelfde soort rondkruipen waarmee de laatste wordt bevrucht en daar is het de bloem om te doen.
Een zich traag door de tuin bewegende hommel is voor de tuinier een bekende verschijning. Dit zijn jonge koninginnen en zij hebben op een beschut plekje in de tuin overwinterd en zijn nog wat zwak. De eerste weken van het voorjaar besteden ze aan het op krachten komen door veel stuifmeel en nectar te eten. Daarna gaan ze op zoek naar een geschikte nestplaats. Zo’n nest vinden we vaak op de grond in een verlaten muizenhol of in een spleet van een oude, zonovergoten muur op het zuiden. Een bijenkoningin zoekt met haar hele gevolg – een zwerm van soms wel duizenden `werksters’ – naar een geschikte woning. In de praktijk ontfermt een imker zich over zo’n zwervend volk.

Honingmerk
Om insecten te lokken hebben bloemen soms ook nog een honingmerk, een verzameling subtiele lijntjes en stippen dat (voor ons onzichtbaar) ultraviolet licht (UV) reflecteert. De meeste insecten, zoals bijen, kunnen UV waarnemen, en worden via dat honingmerk direct naar de ‘nectarbronnen’ van de plant geleid.

De tuin in november

Judaspenning

’s Avonds wordt het nu echt koud en het lijkt wel of de lucht helderder wordt en de biologische klok, die ook het leven in de tuin bepaalt, langzamer gaat lopen. De zomer is reeds lang voorbij: het wordt alleen kouder en winderiger, een voorbode van het weer dat komen gaat. Toch bloeit er nog van alles: van de uitbundige dahlia’s tot en met het tere roze van de Japanse anemonen.
In de tuin hoeven geen grote dingen meer te gebeuren. Het is een kwestie van bijhouden. Zo kunnen nu beschadigde plekken in de grasmat worden gerepareerd, uitgebloeide eenjarigen verwijderd en de dode stengels uit de vaste planten worden geknipt.

Boeketten van gedroogde bloemen
Met de uitgeknipte bloemen en stengels zijn mooie droogboeketten te maken. Lang niet alles is geschikt, maar met wat fantasie is veel bruikbaar. De uitgebloeide pluimen van het duizendblad (Achillea millefolium) laten zich uitstekend drogen en vervolgens heel goed mengen met de zilverglanzende judaspenning (Lunaria biennis) en de felrode kelken van de lampionplant (Physalis franchettii). De leuke aartjes van de weegbree (Plantago) contrasteren heel aardig met de gedroogde gele bloemhoofdjes van het boerenwormkruid (Tanacetum vulgare).